Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2019. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij het medeplegen van het bewerken van een groot aantal hennepplanten, wat valt onder artikel 3.B van de Opiumwet. De verdachte had eerder voorlopige hechtenis ondergaan en de vraag was of de opgelegde gevangenisstraf van langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis begrijpelijk was. De advocaat A.C. Vingerling heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.