ECLI:NL:HR:2020:175
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Onjuiste tenaamstelling WOZ-beschikking na statutaire naamswijziging BV, niet-ontvankelijk bezwaar?
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De zaak betreft een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017. De heffingsambtenaar had de WOZ-beschikking op naam van [B] B.V. gesteld, terwijl belanghebbende stelde dat deze rechtspersoon niet meer bestond en in 2015 was overgenomen door [X] B.V. Het Hof had eerder geoordeeld dat er sprake was van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen rechtspersonen, wat door belanghebbende werd bestreden in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de statutaire naamswijziging van [B] B.V. op zichzelf niet tot gevolg heeft dat er een andere rechtspersoon ontstaat. Het oordeel van het Hof dat er sprake was van verschillende rechtspersonen was daarom onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraken van het Hof en de Rechtbank, en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie en de eerdere procedures vergoed aan belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte tenaamstelling in belastingzaken en de gevolgen van statutaire naamswijzigingen voor de rechtspositie van rechtspersonen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de vereenzelviging van rechtspersonen in het belastingrecht.