ECLI:NL:HR:2020:175

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19/03581
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste tenaamstelling WOZ-beschikking na statutaire naamswijziging BV, niet-ontvankelijk bezwaar?

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De zaak betreft een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017. De heffingsambtenaar had de WOZ-beschikking op naam van [B] B.V. gesteld, terwijl belanghebbende stelde dat deze rechtspersoon niet meer bestond en in 2015 was overgenomen door [X] B.V. Het Hof had eerder geoordeeld dat er sprake was van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen rechtspersonen, wat door belanghebbende werd bestreden in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de statutaire naamswijziging van [B] B.V. op zichzelf niet tot gevolg heeft dat er een andere rechtspersoon ontstaat. Het oordeel van het Hof dat er sprake was van verschillende rechtspersonen was daarom onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraken van het Hof en de Rechtbank, en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie en de eerdere procedures vergoed aan belanghebbende.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte tenaamstelling in belastingzaken en de gevolgen van statutaire naamswijzigingen voor de rechtspositie van rechtspersonen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de vereenzelviging van rechtspersonen in het belastingrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03581
Datum31 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 juni 2019, nr. BK-19/00150, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/2073) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Leidschendam-Voorburg voor het jaar 2017 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [R] . De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klacht

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
De heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft bij op naam van [B] B.V. te [Q] gestelde WOZ-beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [R] voor het jaar 2017 op € 735.000 vastgesteld. De beschikking is bekendgemaakt in één geschrift met de aan [B] B.V. opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (gebruikersbelasting) voor het jaar 2017 (hierna: de aanslag).
2.1.2
Tegen deze beschikking en aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1
In beroep en hoger beroep was in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat [B] B.V. niet meer bestaat en in 2015 is overgenomen door belanghebbende. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de heffingsambtenaar de beschikking en het aanslagbiljet onjuist heeft tenaamgesteld en dat zij en [B] B.V. met elkaar te vereenzelvigen zijn.
2.2.2
Het Hof heeft overwogen dat gelet op de beschikbare gegevens sprake is van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen, rechtspersonen. Tegen dit oordeel richt zich de klacht in cassatie.
2.3
Blijkens het door belanghebbende in hoger beroep overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was tot 1 mei 2015 de statutaire naam van belanghebbende “ [B] B.V.” Een statutaire naamswijziging heeft op zichzelf niet tot gevolg dat een andere rechtspersoon ontstaat. Het oordeel van het Hof dat sprake is van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen, rechtspersonen is daarom onbegrijpelijk. De klacht slaagt. Terugwijzing naar de heffingsambtenaar moet volgen.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en het geding voor de Rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 519,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 519 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 333,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.