ECLI:NL:HR:2020:1724

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
19/04286
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en verbeurdverklaring in strafzaak van gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor gewoontewitwassen en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De betrokkene had geldbedragen en goederen verbeurd verklaard gekregen, maar het hof had in zijn uitspraak de verbeurdverklaarde goederen niet in mindering gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verbeurdverklaring van de goederen geen invloed had op de hoogte van het wederrechtelijk voordeel dat de betrokkene had verkregen door het uitlenen van witgewassen geldbedragen. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de betrokkene, waarbij werd geklaagd over de motivering van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04286 P
Datum3 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 6 september 2019, nummer 23-000795-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de in de strafzaak verbeurdverklaarde geldbedragen en goederen niet in mindering heeft gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
2.2.1
De betrokkene is in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak bij arrest van 22 juni 2015 veroordeeld voor - kort gezegd - gewoontewitwassen (feit 1) en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd (feit 2). Ten laste van de betrokkene is in die zaak onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2009 te Middenbeemster, gemeente Beemster, en Westbeemster, gemeente Beemster, en Amsterdam en (elders) in Nederland en Duitsland en Kroatië, voorwerpen, te weten:
A.
contante geldbedragen, te weten
[1.]
- een geldbedrag van 10.000 euro, dat verdachte (in zijn auto) bij zich had bij zijn aanhouding op 16 september 2009; en
- een geldbedrag van 32.300 euro, dat is aangetroffen in de woning van [betrokkene 12] te [plaats] ; en
- geldbedragen van in totaal 68.890 euro, die (in de periode 1 januari 2004 tot en met maart 2009) zijn gestort op rekeningnummer [0001] (Postbank); en
- geldbedragen van in totaal 181.789 euro, die (in de periode 1 januari 2004 tot en met april 2009) zijn gestort op rekeningnummers [0002] en [0003] (ABN Amrobank); en
- een geldbedrag van 73.000 euro, dat (op 12 september 2008) is gestort op rekeningnummer [0004] (Zagrebacka Banka); en
- een geldbedrag van 5.000 euro, dat (op 20 maart 2009) is gestort op rekeningnummer [0005] (Zagrebacka Banka); en
- een geldbedrag van 100.000 euro, dat (op 25 april 2006) is gestort op rekeningnummer [0006] (Augsburger Aktienbank); en
[2.]
- een geldbedrag van (in totaal) 220.000 euro en 15.000 euro , die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 1] ; en
- een geldbedrag van 15.000 euro en 65.000 euro die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 2] ; en
- een geldbedrag van 65.000 euro en 15.000 euro, die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 7] ; en
- een geldbedrag van 10.000 euro , dat is uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 8] ; en
- een geldbedrag van 40.000 euro en 20.000 euro, die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 6] ; en
- een geldbedrag van 70.000 euro, althans een geldbedrag, dat is uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 9] ; en
- een geldbedrag van 14.000 euro en 6.700 euro en 14.000 euro, die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 10] ; en
- een geldbedrag van (in totaal) 50.000 euro, dat is uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 3] ; en
- een geldbedrag van 60.000 euro en 18.000 euro, die zijn uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 4] ; en
- een geldbedrag van 70.000 euro, dat is uitgeleend/verstrekt aan [betrokkene 5] ; en
B. auto’s:
1. Mercedes Benz Cabrio, kenteken [AA-00-AA] ; en
2. Volkswagen Golf, kenteken [BB-00-BB] ; en
C. sieraden, te weten:
1. een witgouden slavenarmband in strikvorm, bezet met diamanten; en
2. een geelgouden choker met een strik/bloemmotief, bezet met edelstenen en diamant; en
3. een keramisch/stalen damespolshorloge merk Technomarine met rose keramische band, bezet met diamanten; en
4. een platina solitairring met 1 diamant met inscriptie ‘ [...] ’ en ‘ [...] ’ en ‘ [...] ’; en
5. een witgouden armband en oorbellen met diamanten
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat de voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij van het plegen van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt en
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2009 te Middenbeemster, gemeente Beemster en/of Westbeemster, gemeente Beemster en Amsterdam en/of (elders) in Nederland en Duitsland en Kroatië, van de voorwerpen, te weten:
D. geldbedragen; en
E. de opbrengst van een effectenportefeuille;
de herkomst en de vindplaats, heeft verborgen of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerp was en die voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat de voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
door telkens
D. die geldbedragen over te (laten) maken en/of contant te (laten) storten op buitenlandse bankrekeningen, te weten
3. geldbedragen van 430.000 euro en 58.000 euro en (ongeveer) 143.000 euro en 28.000 euro, op rekeningnummer [0007] bij de Splitska Banka ten name van [betrokkene 12] ; en
4. geldbedragen van 100.000 euro en 39.455 euro, op rekeningnummer [0008] bij de Splitska Banka ten name van [betrokkene 12] ; en
E. die effecten(portefeuille) van rekeningnummer en/of (effecten)depotnummer [0006] / [0009] op verdachtes naam (bij de Augsburger Aktienbank) over te (laten) dragen naar en over te (laten) zetten op een andere rekening en/of (effecten)depot, te weten rekeningnummer en/of (effecten)depotnummer [0010] (bij de Augsburger Aktienbank) ten name van [betrokkene 11] en vervolgens de opbrengst van de verkoop van die effecten(portefeuille) aan te houden op een rekeningnummer en (effecten) depotnummer [0010] / [0011] (bij de Augsburger Aktienbank) ten name van [betrokkene 11] (AH-047);
terwijl hij van het plegen van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt.”
2.2.2
Het arrest van het hof in de strafzaak houdt onder meer het volgende in:
“Beslag
Het hof is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
* een personenauto [BB-00-BB] (nummer 11 beslaglijst);
* een personenauto [AA-00-AA] (nummer 12);
* een geldbedrag van € 32300.00 (nummer 13);
* een geldbedrag van € 10000.00 (nummer 14);
* een slavenarmband 27 karaat (nummer 16);
* een horloge, technomarine (nummer 18);
* een platina ring, inscriptie [...] (nummer 25);
* een witgouden armband (nummer 26);
* een oorbelset, 0,52 karaat (nummer 26a);
* het saldo van € 124.072 op de rekening bij de Augsburger Aktienbank op naam van [betrokkene 11] dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaard feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan.”
2.2.3
Het hof heeft in deze ontnemingszaak bij uitspraak van 6 september 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 396.150 en heeft aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van dat bedrag, verminderd met een bedrag van € 5.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof heeft op die betalingsverplichting niet de in de strafzaak verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen in mindering gebracht. De uitspraak van het hof houdt ten aanzien daarvan, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Ten aanzien van de transactieberekening
b. renteprofijt
In de strafzaak is bewezen verklaard dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Onderdeel van de bewezenverklaring betreft een aantal bedragen die de veroordeelde heeft uitgeleend. Die uitgeleende bedragen vormen op zichzelf geen wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat is anders in het geval de veroordeelde met het uitlenen ook geld heeft verdiend door rente in rekening te brengen en ook daadwerkelijk op te strijken. Dit uitgangspunt is zowel door de advocaat-generaal als de verdediging onderschreven.
Het hof kan niet vaststellen dat de veroordeelde aan alle door hem verstrekte geldleningen ook heeft verdiend. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof echter af dat een aantal personen aan wie de veroordeelde geld heeft uitgeleend, meer heeft terug betaald dan is geleend. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep hierover verklaard dat niet alle geldleners (boete)rente aan hem verschuldigd waren. Wel moest er meer aan hem worden terugbetaald dan hij had uitgeleend. “Dat is logisch, op die manier verdien je er iets aan”, aldus de veroordeelde. Ook diende het (surplus)bedrag ter vergoeding van door de veroordeelde gemaakte kosten. Het hof overweegt hieromtrent dat het bestaan van die kosten door de veroordeelde niet nader is geconcretiseerd of met stukken is onderbouwd. De enkele mededeling van de veroordeelde dat hij kosten moest maken voor het ophalen van het geld in Kroatië volstaat niet. Nog daargelaten dat de gestelde kosten (bijvoorbeeld een bedrag van € 6.000 in het geval van [betrokkene 6] ) niet in verhouding staan tot het bedrag dat moest worden betaald. Ook uit de verklaringen van de geldleners blijkt dat er meer moest worden terugbetaald dan er door hun werd ontvangen. In veel gevallen werd van de door de veroordeelde verstrekte geldlening een overeenkomst opgesteld. Het bedrag dat in die overeenkomst is vermeld, is het bedrag dat de geldleners uiteindelijk (inclusief rente) aan de veroordeelde verschuldigd waren.
Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat de veroordeelde aan in ieder geval zes personen geld heeft geleend die dat inclusief rente hebben terug betaald. Deze zes personen hebben allen verklaard dat zij hun schulden aan de veroordeelde inmiddels volledig hebben afbetaald. De veroordeelde heeft dat ten aanzien van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] en [betrokkene 2] ook bevestigd. Het hof gaat er ook in de gevallen waarin de veroordeelde dit niet expliciet heeft bevestigd van uit dat de schulden zijn afgelost, omdat de veroordeelde - zoals wel is gedaan ten aanzien van de andere geldleners, waaronder bijvoorbeeld [betrokkene 7] , [betrokkene 9] , [betrokkene 13] en [betrokkene 10] - ten aanzien van [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 6] niet heeft verklaard dat zij hem nu nog geld verschuldigd zijn.
In het geval van schuldenaar [betrokkene 2] en [betrokkene 6] geldt dat uit de stukken blijkt dat zij meer geld hebben geleend dan is bewezen verklaard. In geval van [betrokkene 2] € 130.000 in plaats van € 80.000. In geval van [betrokkene 6] € 120.000 in plaats van € 60.000. Strikt genomen is de voordeelberekening daarmee niet volledig gebaseerd op de bewezen verklaarde feiten, maar vindt het voor een deel grondslag in soortgelijke feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, (oud) Sr.
(...)
Dit alles brengt het hof tot de berekening dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 396.150.
Verplichting tot betaling aan de Staat
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, rekening houdend met na te melden aftrekposten, de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting moet worden gematigd met een bedrag van € 172.200.
De aftrekposten zijn:
- de opbrengst uit verkoop van de twee auto’s in totaal € 29.900
- € 32.300 (een geldbedrag in de woning van de moeder van veroordeelde in Kroatië)
- € 10.000 (een geldbedrag in de woning van veroordeelde in Nederland)
- € 100.000 (dat bedrag was nog aanwezig bij de Augsburgerbank in Duitsland).
Dit betekent dat aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat moet worden opgelegd van € 638.497 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 283.672 in mindering moet worden gebracht, te weten:
- € 23.500 (de taxatiewaarde van de auto met kenteken [AA-00-AA] )
- € 24.000 (de taxatiewaarde van de auto met kenteken [BB-00-BB] )
- € 32.300 (een geldbedrag in de woning van de moeder van veroordeelde in Kroatië)
- € 10.000 (een geldbedrag in de woning van veroordeelde in Nederland)
- € 124.072 (het geld op de Augsburgerbank in Duitsland op naam van [betrokkene 11] )
- € 69.800 aan verbeurdverklaarde sieraden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de strafzaak zijn bij arrest van dit hof van 22 juni 2015 de volgende bedragen en goederen verbeurd verklaard:
- € 32.300 (een geldbedrag gevonden in de woning van de moeder van veroordeelde in Kroatië)
- € 10.000 (een geldbedrag gevonden in de woning van veroordeelde in Nederland)
- € 124.072 (het geld op de Augsburgerbank in Duitsland op naam van [betrokkene 11] )
- Personenauto met kenteken [BB-00-BB]
- Personenauto met kenteken [AA-00-AA]
- enkele sieraden,
omdat het bewezenverklaarde feit (witwassen) met behulp van die geldbedragen en goederen is begaan.
Bij de vaststelling van de betalingsverplichting dient rekening te worden gehouden met de waarde van verbeurd verklaarde goederen indien door de verbeurdverklaring wordt bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Voorwaarde daarbij is dat die goederen (geldbedragen daaronder begrepen) kunnen worden aangemerkt als de opbrengst van een bewezen verklaard feit. Dat is met betrekking tot de verbeurd verklaarde goederen niet het geval, het enkele witwassen van die goederen levert immers geen wederrechtelijk verkregen voordeel op. Het hof heeft in het voorgaande bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook alleen de rente in aanmerking genomen die de veroordeelde heeft genoten uit de door hem verstrekte geldleningen aan [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Indien goederen zijn verbeurd verklaard die geheel of gedeeltelijk zijn aangeschaft met de door deze geldleningen verdiende rentebedragen, zou het wederrechtelijk verkregen voordeel dubbel worden ontnomen. Onder die omstandigheden zou de waarde van die goederen voor aftrek in aanmerking komen. Niet is echter aannemelijk geworden dat de verbeurdverklaarde auto’s of sieraden geheel of gedeeltelijk zijn gekocht met die rentebedragen, dan wel dat die rentebedragen op een rekening in Duitsland zijn gestort, dan wel dat die rentebedragen zijn gevonden in de woning van de veroordeelde en diens moeder. Voor enige matiging van de betalingsverplichting vanwege verbeurdverklaring in de strafzaak is dan ook geen plaats.”
2.3
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verbeurdverklaring van de in de bewezenverklaring onder A[1], B en C bedoelde, aan de betrokkene toebehorende en door hem witgewassen voorwerpen, niet van invloed is op de hoogte van het wederrechtelijk voordeel dat hij heeft verkregen doordat hij de in de bewezenverklaring onder A[2] bedoelde, eveneens door hem witgewassen geldbedragen heeft uitgeleend en daarmee voordeel in de vorm van rentebetalingen heeft verkregen. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2020.