Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 mei 2019. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontewitwassen van grote geldbedragen, zoals bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat H.S. Bugter uit Nijmegen. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het gerechtshof heeft bevestigd.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep van de verdachte wordt verworpen, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.