ECLI:NL:HR:2020:1685

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/04379
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en proportionaliteit bij mishandeling in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van mishandeling, omdat hij op 6 juni 2017 in Utrecht de aangever met twee handen tegen de borst had geduwd, waardoor deze op de grond viel en verwondingen opliep. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangever boos op hem afkwam en hem bedreigde. Het hof verwierp dit beroep op noodweer, omdat de duw die de verdachte gaf als buitenproportioneel werd beschouwd. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de proportionaliteitseis bij noodweer en oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de gedraging van de verdachte niet in redelijke verhouding stond tot de dreigende aanranding. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat de proportionaliteitseis bij noodweer vereist dat de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. In dit geval was er sprake van een dreigend gevaar voor de verdachte, die klem stond tussen zijn auto en de aangever. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04379
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 september 2019, nummer 22-002312-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 6 juni 2017 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te duwen.”
3.2.2
Het hof heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte aangever met twee handen tegen zijn borst hard heeft geduwd, waardoor aangever, op zijn rug, op de grond is gevallen, half tegen een fietsenrek of fiets aan, waarbij hij uitwendige verwondingen heeft opgelopen, te weten een blauwe plek aan de rechterkant van de ribbenkast, pijnlijke ribben, enkele schaafwonden op zijn rug, een grote schaafwond en een blauwe plek op zijn rechter knie. Het hof is van oordeel dat het duwen van aangever door de verdachte, gelet op de wijze en de kracht waarmee de duw is gegeven en de gevolgen ervan een mishandeling oplevert. (...)
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel putatief noodweer toekomt, nu aangever op de verdachte af is komen lopen en, boos zijnde, heel dicht op hem is gaan staan waardoor de verdachte zich in de positie bevond dat hij zich tegen aangever moest verdedigen dan wel meende zich tegen hem te moeten verdedigen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden.
Op 6 juni 2017 heeft de verdachte zijn auto in de straat voor zijn woning geparkeerd in verband met een verhuizing. Door deze situatie kon aangever toen hij in zijn auto kwam aanrijden, zijn weg niet vervolgen.
Getuige [betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever op de verdachte af is komen lopen, dat er vervolgens een neus aan neus- gesprek (‘geschreeuw’, zegt ze) ontstond waarbij de verdachte naast zijn auto stond en dat de deur van diens auto open was. Voornoemde getuigenverklaring ondersteunt de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende dat aangever boos op hem af kwam lopen en pal voor zijn neus kwam staan - op nog geen vijf centimeter afstand - en dat hij, verdachte, vrijwel klem stond tussen aangever en de openstaande achterdeur van zijn, verdachtes, auto en hij daardoor niet weg kon lopen.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er voor de verdachte sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van het eigen lijf.
Het hof is echter van oordeel dat de door de verdachte gegeven duw buitenproportioneel is geweest. Immers, heeft de verdachte met kracht met twee handen op de borst van de aangever geduwd, waardoor de aangever op de grond is gevallen en hierdoor de verwondingen als eerder vermeld heeft opgelopen. Het hof neemt hierbij de verklaring van getuige [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris in aanmerking, inhoudende dat de verdachte fors duwde en [betrokkene 2] verklaring bij de politie, inhoudende dat aangever met een flinke klap op de grond kwam en hard tegen een fiets aankwam, alsmede de verklaring van getuige [betrokkene 1] bij de politie, inhoudende dat de verdachte een flinke duw gaf en dat aangever met een flinke vaart achterover viel. Het hof verwerpt dan ook het beroep op noodweer, nu de verdachte door op deze wijze te handelen, de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden.
Gelet op bovenstaande overwegingen behoeft het beroep op putatief noodweer geen bespreking meer.”
3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. De proportionaliteitseis bij noodweer strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rechtsoverweging 3.5.3.)
3.4
Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen omdat - kort gezegd - het door de verdachte met twee handen geven van een harde duw tegen de borst van de aangever waardoor deze hard viel buitenproportioneel is geweest, waarmee het hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat deze gedraging als verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de dreigende aanranding. Dat oordeel is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld over de tot terughoudendheid nopende maatstaf, niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof, zoals hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven, heeft vastgesteld dat een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte was ontstaan, nadat de aangever boos op de verdachte was afgelopen en zeer dicht op hem was gaan staan terwijl de aangever hem (schreeuwend) aansprak, terwijl de verdachte klem stond tussen zijn auto en de aangever en daardoor niet kon weglopen.
3.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.