In zijn hiervoor weergegeven overweging verwijst het hof naar een informatief gesprek dat de aangeefster met de politie heeft gehad op 9 september 2015 en naar een schriftelijke aangifte van 15 december 2015.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een proces-verbaal informatief gesprek zeden van 10 september 2015, voor zover in cassatie van belang inhoudende:
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier en bevoegd zedenrechercheur van politie Eenheid Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Zeden, verklaren het volgende:
Informatie over het gesprek
Informatief gesprek met : [aangeefster]
(...)
Datum en tijd gesprek : tussen woensdag 9 september 2015 te 13.42 uur en woensdag 9 september 2015 te 14.50 uur
(...)
[aangeefster] gaf tijdens het gesprek aan dat zij aangifte wenste te doen. De afspraak voor het doen van aangifte op woensdag 23 september 2015 is met haar gemaakt.”
(ii) een proces-verbaal van aangifte van 15 december 2015, voor zover in cassatie van belang inhoudende als verklaring van [aangeefster]:
“V = vraag verbalisanten.
A = antwoord aangever.
O = opmerking verbalisanten.
(...)
O: [aangeefster], op 9 september 2015 hebben [verbalisant 2] en ik, [verbalisant 1], een informatief gesprek met je gehad in het politiebureau aan de Kaap Hoorndreef 3 in Utrecht. Je kreeg bedenktijd om je beslissing te nemen of je aangifte wilde doen. We hebben daarna telefonisch contact gehad en je gaf aan dat je besloten had om aangifte te doen. Er is toen een afspraak met je gemaakt voor het opnemen van de aangifte en wel op woensdag 23 september 2015, om 10.00 uur. Op dinsdag 22 september 2015 heb je [verbalisant 2] en mij per mail laten weten dat je afzag van het doen van aangifte. Je schreef in die mail dat je al een week geen last meer had van je ex, dat je hem ook gesproken had en dat hij had beloofd dat hij je niet meer zou vernederen op Facebook. Ook schreef je dat het misschien weer erger zou worden als toch aangifte deed.
Op donderdag 19 november 2015 heb je mij per mail laten weten dat je de aangifte van toen toch wilde doorzetten.
[verbalisant 3] heeft met jou de afspraak gemaakt om de aangifte vandaag, dinsdag 15 december 2015, op te nemen.
(...)
V: Wat maakt het dat je mij, [verbalisant 1], op 19 november 2015 hebt laten weten dat je de aangifte van toen toch wilde doorzetten?
A: Omdat ik er toch spijt van had dat ik de aangifte niet door had laten gaan. Voor mij was het heel moeilijk om hem los te laten. Ik had in die periode ook nog wel wat contact met hem. Hij beloofde ook dat hij het niet meer te zullen doen.
Ik had nog best wel gevoelens voor hem en dat maakt het bij elkaar wel moeilijk.
Hij heeft mij echt beschadigd. Het is inmiddels een paar maanden geleden en ik hoor nog steeds van alles wat hij op Facebook heeft gezet. Ik hoor mensen er over praten. Ik denk er nog vaak aan. Ik ben er nog steeds mee bezig.
V: Wat is de reden dat je hiervan aangifte doet?
A: Omdat [verdachte] mij vernederd heeft, beschadigd heeft, omdat hij me voor schud heeft gezet. Hij heeft me proberen kapot te maken.