ECLI:NL:HR:2020:167
Hoge Raad
- Cassatie
- G. de Groot
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- P.A.G.M. Cools
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten voor traplift in inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting. De zaak betreft de Staatssecretaris van Financiën tegen een belanghebbende die in 2013 een traplift heeft laten aanleggen en de kosten daarvan als specifieke zorgkosten in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) heeft opgevoerd. De Inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd, omdat de belanghebbende geen aanvraag had gedaan op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voor een tegemoetkoming in de kosten van de traplift.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de kosten van de traplift als specifieke zorgkosten in aftrek kunnen worden gebracht, omdat de belanghebbende zelf de kosten heeft betaald en niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming op basis van de WMO. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de kosten van de traplift niet kunnen worden aangemerkt als een bijdrage in het kader van de WMO, en dat de aftrekbaarheid van de kosten niet afhankelijk is van het al dan niet aanvragen van een WMO-voorziening.
De Hoge Raad heeft het principale beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Hof in stand blijft. De voorwaarde waaronder het incidentele beroep was ingesteld, is niet vervuld, waardoor dit beroep vervalt. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.