ECLI:NL:HR:2020:166

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19/04348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van rechterlijk ambtenaar op basis van Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

In deze zaak heeft de procureur-generaal op 24 september 2019 een vordering ingediend bij de Hoge Raad tot schorsing van een rechterlijk ambtenaar voor een periode van drie maanden, op basis van artikel 46f, lid 2, aanhef en onder e, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). De vordering werd gedaan in het kader van een onderzoek dat op 7 oktober 2019 in raadkamer heeft plaatsgevonden, waarbij de procureur-generaal, de betrokkene en diens advocaat, mr. K. de Bie, aanwezig waren. Tijdens dit onderzoek heeft de procureur-generaal de vordering toegelicht, terwijl de betrokkene verweer heeft gevoerd en verzocht om afwijzing van de vordering.

Op 11 december 2019 heeft de procureur-generaal de voorzitter van de vierde kamer geïnformeerd over een koninklijk besluit van 21 november 2019, waarbij aan de betrokkene eervol ontslag uit het ambt van senior rechter is verleend, met ingang van 1 januari 2020. De advocaat van de betrokkene heeft aangegeven dat er geen rechtsmiddel tegen dit ontslag zal worden aangewend. Gezien het onherroepelijk verleende ontslag is het belang bij de toewijzing van de vordering tot schorsing komen te ontvallen.

De Hoge Raad heeft daarom de procureur-generaal niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Dit arrest is gewezen op 31 januari 2020 door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de vice-president C.A. Streefkerk en de raadsheren V. van den Brink, M.A. Fierstra en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de griffier J. Storm.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer19/04348
Datum31 januari 2020
ARREST
op een vordering als bedoeld in art. 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 24 september 2019, tot schorsing
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de betrokkene.

1.De vordering van de procureur-generaal

De procureur-generaal heeft op 24 september 2019 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van art. 46f, lid 2, aanhef en onder e, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) bij wijze van ordemaatregel zal schorsen als rechterlijk ambtenaar voor een periode van drie maanden.

2 Het onderzoek in raadkamer

Op 7 oktober 2019 is door de Hoge Raad in raadkamer een onderzoek ingesteld als bedoeld in art. 46p, lid 1, Wrra. Bij dat onderzoek zijn verschenen de procureur-generaal, de betrokkene en mr. K. de Bie, advocaat van de betrokkene. Tevens zijn aanwezig de president en de arbeidsjuridisch adviseur van de rechtbank waar de betrokkene werkzaam is.
De procureur-generaal heeft de vordering in raadkamer toegelicht.
Door en namens de betrokkene is verweer gevoerd tegen de vordering van de procureur‑generaal en is verzocht deze af te wijzen.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de stukken van het dossier.
Van het onderzoek in raadkamer is proces-verbaal opgemaakt.

3.Beoordeling van de vordering

3.1
Op 11 december 2019 heeft de procureur-generaal de voorzitter van de vierde kamer een afschrift doen toekomen van het koninklijk besluit van 21 november 2019 waarbij aan de betrokkene eervol ontslag uit het ambt van senior rechter is verleend met ingang van 1 januari 2020 en van de mededeling van de advocaat van de betrokkene dat daartegen geen rechtsmiddel zal worden aangewend. Deze bescheiden zijn bij de stukken van het dossier gevoegd.
3.2
Gelet op het onherroepelijk aan de betrokkene verleende ontslag, is het belang bij toewijzing van de vordering als bedoeld in art. 46f, lid 2, aanhef en onder e, Wrra tot schorsing van de betrokkene als rechterlijk ambtenaar voor een periode van drie maanden bij wijze van ordemaatregel komen te ontvallen. De Hoge Raad zal daarom de procureur‑generaal niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de procureur-generaal niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, de vice‑president C.A. Streefkerk en de raadsheren V. van den Brink, M.A. Fierstra en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier J. Storm, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2020.