ECLI:NL:HR:2020:165
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van bezwaren tegen belastingaanslagen en de toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, maar deze bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Vervolgens verzocht belanghebbende de Inspecteur om ambtshalve vermindering van de aanslagen, maar dit verzoek werd afgewezen. De Staatssecretaris van Financiën heeft de klacht van belanghebbende over deze afwijzing opgevat als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, welke ook werd afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de besluiten van de Staatssecretaris beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank splitste de zaken en deed in twee verschillende procedures uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet volledig had geoordeeld over alle besluiten waartegen het beroep zich richtte, wat leidde tot verwarring bij zowel de Rechtbank als belanghebbende. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de Rechtbank en wees de zaak terug naar de Rechtbank voor verdere beoordeling van de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de aanslagen en de toepassing van de hardheidsclausule.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris en de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moesten worden veroordeeld. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaren en de noodzaak voor rechters om duidelijkheid te scheppen in hun uitspraken.