Uitspraak
verblijvende te [plaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene, die verblijft te [plaats]. De advocaat van de betrokkene, M.E. Bruning, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 30 maart 2020 was gegeven in de zaak C/13/681210/FA RK 20/1407. De rechtbank had in deze beschikking een plan van aanpak als bedoeld in artikel 5:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te laat ingediend geacht. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, als verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van de betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank Amsterdam in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.