ECLI:NL:HR:2020:1625
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Hilversum
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 februari 2020, nr. UTR 19/2902-V. Dit beroep volgde op een verzet dat belanghebbende had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 5 september 2019, waarin een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Hilversum aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.