ECLI:NL:HR:2020:1624
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Oost-Brabant inzake Waterschap De Dommel
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2019, nr. SHE 19/319V. Dit beroep volgde op een verzet dat belanghebbende had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 6 mei 2019. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. Het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven, gevolgd door een conclusie van dupliek van het dagelijks bestuur.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.