ECLI:NL:HR:2020:1622
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van erfgenamen tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake belastingrecht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de erfgenamen van [A], woonachtig te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 11 november 2019, waarin het verzet van de belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 19 augustus 2019 werd behandeld. De belanghebbenden hebben een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Rechtbank, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020 door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.