ECLI:NL:HR:2020:1613
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 maart 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De kwestie betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2016.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van het Hof had op 13 maart 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 1 mei 2020 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, die eindigde op 24 april 2020. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep niet tijdig was ingediend, ook niet in de zin van de uitzonderingen die in de Awb zijn opgenomen.
Belanghebbende kreeg de gelegenheid om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken raadsheren.