ECLI:NL:HR:2020:161

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19/04113
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en proceskosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 juli 2019, waarin kosten van vervolging aan de belanghebbende in rekening waren gebracht. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 5 oktober 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief was afgeleverd op het opgegeven adres, maar het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan. Op 5 november 2019 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar de belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04113
Datum31 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 juli 2019, nr. AWB 18/5152, betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 5 oktober 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbendes gemachtigde opgegeven adres. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 5 november 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbendes gemachtigde opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.