ECLI:NL:HR:2020:160

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19/02847
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake vennootschapsbelasting en boeteschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie dat was ingesteld door [A] te [Q] tegen een uitspraak op verzet van de Rechtbank Gelderland van 2 mei 2019. Het betrof een aan [X] B.V. te [Z] opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2013, alsook een daarbij gegeven boeteschikking. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De indiener van het beroepschrift in cassatie, die namens [X] B.V. optrad, werd door de griffier van de Hoge Raad verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht had om het beroepschrift in te dienen. Dit verzoek werd gedaan via een aangetekende brief op 17 juni 2019. De brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid en opnieuw verzonden naar het opgegeven postbusadres. De indiener heeft echter de gevraagde machtiging of verklaring niet overgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bij het faxbericht van 27 juli 2019 gevoegde machtiging niet bleek dat deze betrekking had op de onderhavige procedure. Hierdoor ging de Hoge Raad ervan uit dat de indiener niet bevoegd was om namens [X] B.V. beroep in cassatie in te stellen. Op basis van deze overwegingen verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02847
Datum31 januari 2020
ARREST
op het door [A] te [Q] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak op verzet van de Rechtbank Gelderland van 2 mei 2019, nr. AWB 18/3759, betreffende een aan [X] B.V. te [Z] opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 en de daarbij gegeven boeteschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] B.V. te [Z] . De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift in cassatie bij aangetekend verzonden brief van 17 juni 2019 verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht heeft om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna deze, na controle door de griffier, per gewone post is verzonden naar hetzelfde, door de indiener opgegeven postbusadres.
De indiener van het beroepschrift in cassatie heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Uit de bij het faxbericht van 27 juli 2019 gevoegde machtiging blijkt niet dat deze (mede) betrekking heeft op de onderhavige procedure. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was namens [X] B.V. beroep in cassatie in te stellen, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.