Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [verzoeker]. Het cassatierekest was ingediend door [verzoeker] zelf, maar was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere beslissingen van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders van 20 maart 2020, waaruit blijkt dat [verzoeker] in een vergelijkbare situatie verkeerde.
De Hoge Raad oordeelt dat het verzoekschrift, dat op 21 april 2020 was ingediend, niet aan de vereisten voldeed. Hoewel er een mogelijkheid was om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, ondertekend door een advocaat, heeft [verzoeker] van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer C.H. Sieburgh, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock. De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor het indienen van een cassatieberoep en de rol van een advocaat in dit proces.