ECLI:NL:HR:2020:1532
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2020, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland had behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2012 tot en met 2014, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en boetebeschikkingen voor de jaren 2012 en 2013.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft echter het geschrift dat door belanghebbende als verweerschrift in incidenteel cassatieberoep was aangeduid, niet in de beoordeling betrokken, omdat de Staatssecretaris geen incidenteel beroep in cassatie had ingesteld.
Na beoordeling van de voorgestelde middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.