Uitspraak
zetelende te 's-Gravenhage,
wonende te [woonplaats] ,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst. De zaak betreft de vaststelling van het Nederlanderschap en de erkenning van een familierechtelijke betrekking, zoals vastgesteld in een Nieuw-Zeelandse akte. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2019, waartegen de Staat cassatie heeft ingesteld. De verweerster in deze zaak heeft verzocht om het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter, samen met de raadsheren G. Snijders en C.H. Sieburgh, en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.