Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.Beslissing
25 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 december 2019. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat J.P. van den Berg, heeft het cassatieberoep ingesteld nadat het hof haar eerdere vorderingen had afgewezen. De verweerder, wonende te [woonplaats], is niet verschenen in deze procedure, waardoor verstek is verleend. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in overweging genomen, waarbij verwezen wordt naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam. Na beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep duidelijk niet kan slagen. De Hoge Raad heeft daarom besloten om het cassatieberoep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad tevens bepaald dat eiseres in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke kosten aan de zijde van verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is uitgesproken op 25 september 2020 door de vicepresident E.J. Numann en de raadsheren G. Snijders, H.M. Wattendorff, en M.J. Kroeze.