In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de opdrachtgever tegen het arrest van het gerechtshof. De opdrachtgever, vertegenwoordigd door advocaat J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen de Industriële Handelsonderneming Interland B.V., die niet verschenen was in de procedure. De Hoge Raad heeft de procesgang in de feitelijke instanties uiteengezet, waarbij verwezen werd naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en een arrest van het gerechtshof. De kern van de zaak betreft de vraag of het hof voldoende aandacht heeft besteed aan een rapport van een partijdeskundige, dat door de opdrachtgever in appel was overgelegd, na eerdere rapportages door een door de rechtbank benoemde deskundige. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en de opdrachtgever in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van Interland.