Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede tot en met het zevende cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
6 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 januari 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1967. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door advocaat J.W. Heemskerk. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting van € 474.207 naar € 469.207. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.