ECLI:NL:HR:2020:1478

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
19/05123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2019. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak ging over de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 tot en met 2014, alsook over de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014. Daarnaast waren er boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente aan de orde.

Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05123
Datum25 september 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2019, nrs. 18/00493 tot en met 18/00498, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/6934, 17/6936 tot en met 17/6939 en 17/6941) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen, de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij over de jaren 2010 tot en met 2013 gegeven boetebeschikkingen en de daarbij over de jaren 2010 tot en met 2014 gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.