ECLI:NL:HR:2020:147

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
18/03859
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de redelijkheid van de berekening van retributie voor opstalhouders na cassatie en verwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Stichting Belangenbehartiging Opstalhouders Haarlemmermeer (SBOH c.s.) tegen het Hoogheemraadschap van Rijnland. De zaak betreft de vraag of de nieuwe systematiek voor de berekening van retributie voor opstalhouders onredelijk is, en of er ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat ruwe bouwgrond is uitgegeven. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het beroep van SBOH c.s. verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Hoogheemraadschap zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien SBOH c.s. deze niet binnen veertien dagen na de uitspraak hebben voldaan. Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/03859
Datum31 januari 2020
ARREST
In de zaak van
1. STICHTING BELANGENBEHARTIGING OPSTALHOUDERS HAARLEMMERMEER,
gevestigd te Hoofdorp, gemeente Haarlemmermeer,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
6. De erven van [erflater],
bij leven wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: SBOH c.s.,
advocaten: J.F. de Groot en P.A. Fruytier.
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
zetelende te Leiden,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: het Hoogheemraadschap,
advocaat: M.W. Scheltema.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding verwijst de Hoge Raad naar:
zijn arrest tussen partijen in de zaak 13/00529, ECLI:NL:HR:2014:3071, van 31 oktober 2014;
het arrest in de zaak 200.210.279/01 van gerechtshof Amsterdam van 12 juni 2018.
SBOH c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het Hoogheemraadschap heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van SBOH c.s. hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt SBOH c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien SBOH c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
31 januari 2020.