ECLI:NL:HR:2020:1449
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over waardevaststelling op basis van de Wet WOZ en de relatie tussen verschillende beschikkingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de waardevaststelling van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, die samen met zijn zus een woning had verkregen uit de nalatenschap van de erflater, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betrof de waardevaststelling van de woning voor de jaren 2015 en 2016, waarbij de heffingsambtenaar van de gemeente Vught lagere waarden had vastgesteld dan eerder door de rechtbank waren vastgesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de heffingsambtenaar was geslaagd in de bewijslast dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof had daarbij terecht verwezen naar een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin was geoordeeld dat een beschikking op grond van artikel 26 van de Wet WOZ een nieuwe waardevaststelling betreft. Dit geldt ook voor beschikkingen op basis van artikel 28 van de Wet WOZ, wat betekent dat de waardevaststelling op basis van deze artikelen lager kan zijn dan eerdere beschikkingen.
De Hoge Raad heeft de overige klachten van de belanghebbende verworpen en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest bevestigt de mogelijkheid van lagere waardevaststellingen op basis van de Wet WOZ en verduidelijkt de rechtsopvatting omtrent de relatie tussen verschillende beschikkingen.