ECLI:NL:HR:2020:1436
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 30 januari 2020, die op haar beurt betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 5 november 2019. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 6 mei 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had hiervoor een termijn van vier weken gesteld. Deze brief was afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht was niet voldaan. Vervolgens heeft de griffier op 5 juni 2020 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 3 juli 2020, maar belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. De brief die op 6 juli 2020 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.