ECLI:NL:HR:2020:1419

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
13 september 2020
Zaaknummer
19/04365
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoorplicht en afzegging hoorgesprek in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een belastingaanslag voor het jaar 2015 die aan de belanghebbende, een persoon te [Z], was opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna een hoorgesprek plaatsvond op 13 juni 2017. Tijdens dit hoorgesprek werd afgesproken dat er een tweede hoorgesprek zou plaatsvinden, waarin de belanghebbende aanvullende stukken zou overleggen. Echter, op de dag van het tweede hoorgesprek, 19 juni 2017, heeft de belanghebbende dit gesprek afgezegd, omdat zij onderweg was aangehouden door de politie.

De Staatssecretaris handhaafde de aanslag na de afzegging van het hoorgesprek. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 augustus 2019 uitspraak deed. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet in strijd had gehandeld met de hoorplicht, omdat niet was komen vast te staan dat de belanghebbende na de afzegging had verzocht om een nieuwe datum voor het hoorgesprek. Dit oordeel werd door de belanghebbende bestreden in cassatie.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet zonder meer mocht aannemen dat de belanghebbende afstand had gedaan van haar recht om gehoord te worden, enkel op basis van de afzegging van het hoorgesprek. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04365
Datum18 september 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 augustus 2019, nr. 18/00400, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/3380) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak schriftelijk toegelicht door J.R.R. Oevering, advocaat te Amsterdam.

2.Beoordeling van het middel

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd.
2.1.2
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift heeft op 13 juni 2017 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek is afgesproken dat een tweede hoorgesprek zou worden gehouden waarin door belanghebbende nog over te leggen stukken zouden worden besproken. Bij e-mail van 14 juni 2017 is belanghebbende door de Inspecteur uitgenodigd voor dat tweede hoorgesprek op 19 juni 2017.
2.1.3
Voor aanvang van het tweede hoorgesprek heeft belanghebbende telefonisch contact met de Inspecteur opgenomen met de mededeling dat zij onderweg naar het hoorgesprek door de politie is aangehouden en dat zij het hoorgesprek afzegt. Bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2017 is de aanslag gehandhaafd.
2.2.1
Bij het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden.
2.2.2
Het Hof heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende na het afzeggen van het tweede hoorgesprek heeft verzocht om een nieuwe datum voor het tweede hoorgesprek. De stellingen van partijen spreken elkaar op dit punt tegen en nader bewijs voor een dergelijk verzoek ontbreekt, aldus het Hof. Voorts is niet aannemelijk geworden dat na het eerste hoorgesprek van 13 juni 2017 en vóór het doen van uitspraak op bezwaar feiten en omstandigheden aan de Inspecteur bekend zijn geworden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing aanmerkelijk van belang hadden kunnen zijn. Daaruit volgt dat de Inspecteur niet op grond van artikel 7:9 Awb was gehouden om een tweede hoorgesprek te laten volgen.
2.3
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet gehouden was om een tweede hoorgesprek te houden. Betoogd wordt dat de Inspecteur uit de afzegging niet zonder meer mocht afleiden dat belanghebbende afstand heeft gedaan van haar recht te worden gehoord.
2.4
De door het Hof vastgestelde feiten houden in dat belanghebbende een afgesproken (volgend) hoorgesprek kort tevoren en onder opgave van redenen heeft afgezegd, en dat die afspraak voor dat hoorgesprek was gemaakt om belanghebbende in staat te stellen om nadere stukken over te leggen en te bespreken. Gelet op deze feiten is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof heeft aangenomen dat de Inspecteur ervan uit kon gaan dat belanghebbende ondubbelzinnig kenbaar had gemaakt niet (verder) te willen worden gehoord.
Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding moet worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.100 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.