ECLI:NL:HR:2020:1394

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
19/05522
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake betalingsonmacht en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2019, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2019. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. Na een verzoek van de griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen ingediend, vergezeld van een afschrift van een brief van de Belastingdienst over zijn geregistreerde inkomen voor 2018.

De Hoge Raad heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat niet voldaan was aan de geldende criteria. Tevens werd belanghebbende gewezen op de gevolgen van niet-tijdige betaling van het griffierecht, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Ondanks een aangetekende brief van de griffier waarin belanghebbende werd verzocht om het griffierecht te betalen, is dit niet binnen de gestelde termijn gebeurd. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van belanghebbende geen grond vormden voor het oordeel dat hij niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 128 wordt aan hem teruggegeven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05522
Datum11 september 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de Staatssecretaris van Financiën
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2019, nrs. LEE 19/1510 en 19/1511 V op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende de gevraagde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad geretourneerd. Tevens heeft hij daarbij gevoegd een afschrift van een brief van de Belastingdienst van 30 maart 2019 met betrekking tot zijn over 2018 (voorlopig) geregistreerde inkomen.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 2 januari 2020 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 5 februari 2020, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 20 maart 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 21 maart 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 128 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.