ECLI:NL:HR:2020:1394
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake betalingsonmacht en griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2019, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2019. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. Na een verzoek van de griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen ingediend, vergezeld van een afschrift van een brief van de Belastingdienst over zijn geregistreerde inkomen voor 2018.
De Hoge Raad heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat niet voldaan was aan de geldende criteria. Tevens werd belanghebbende gewezen op de gevolgen van niet-tijdige betaling van het griffierecht, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Ondanks een aangetekende brief van de griffier waarin belanghebbende werd verzocht om het griffierecht te betalen, is dit niet binnen de gestelde termijn gebeurd. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van belanghebbende geen grond vormden voor het oordeel dat hij niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 128 wordt aan hem teruggegeven.