In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd, en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat N.M. Fakiri. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof heeft verzuimd om een beslissing te nemen op een verzoek van de verdediging om een getuige te horen tijdens de zitting in hoger beroep. Dit verzuim heeft geleid tot de nietigheid van het onderzoek in hoger beroep, wat de Hoge Raad heeft erkend. De uitspraak van de Hoge Raad resulteerde in een partiële vernietiging van het arrest van het Gerechtshof en een terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.