ECLI:NL:HR:2020:1387

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
20/00467
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatsecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 november 2019, die op haar beurt betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 21 juni 2019. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft betaald. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 18 april 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie werd de brief opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Een tweede brief van de griffier op 22 mei 2020 bood belanghebbende opnieuw de kans om te reageren, maar ook hier heeft belanghebbende niet tijdig op gereageerd. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 11 september 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00467
Datum11 september 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 november 2019, nr. SGR 18/3864 V op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 21 juni 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 april 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 22 mei 2020 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 19 juni 2020. Deze brief is eveneens wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. Voor zover in haar brief van 21 juli 2020 een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, is dat te laat omdat het niet is gedaan binnen de voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.