Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
15 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1935, was betrokken bij een witwastraject waarbij hij als koerier geld naar Zwitserland vervoerde. De zaak betreft medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie, zoals vastgelegd in de artikelen 420ter.1, 420bis.1.a, 420bis.1.b en 140.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij het hof eerder een verzoek tot het horen van twee getuigen had afgewezen. Deze getuigen zouden mogelijk informatie hebben kunnen verschaffen over een alternatief scenario, namelijk dat het 'zwarte' geld niet door de verdachte naar Zwitserland was gebracht, maar via een alternatieve illegale geldstroom, mogelijk via de Britse Maagdeneilanden, in Zwitserland terecht was gekomen.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.