ECLI:NL:HR:2020:1334
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 oktober 2018, nr. SGR 18/664 V. Dit beroep betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank, die betrekking had op het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen een belastingaangifte over de maand augustus 2008 voor personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, op 28 augustus 2020.