ECLI:NL:HR:2020:1324

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
19/05594
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een benadeelde partij in een strafzaak. De benadeelde partij had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 31 oktober 2019 had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de strafvervolging van de verdachte. De benadeelde partij was ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gebogen over de vraag of de benadeelde partij ontvankelijk was in haar cassatieberoep. Volgens artikel 421 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij hoger beroep instellen tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg, mits noch de verdachte noch het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. Echter, de wet biedt geen regeling voor het instellen van cassatie door een benadeelde partij als haar vordering door de appelrechter niet-ontvankelijk is verklaard en er geen cassatieberoep is ingesteld door de verdachte of het openbaar ministerie. In deze zaak was er geen cassatieberoep ingesteld door de verdachte of het openbaar ministerie, wat betekende dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de benadeelde partij niet in behandeling kon nemen. De Hoge Raad verklaarde de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05594
Datum25 augustus 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2019, nummer 21/002256-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.

1.De uitspraak van het hof

Het hof heeft het openbaar ministerie ter zake van het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte en de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

2.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de benadeelde partij [benadeelde]. Namens deze hebben S.B. Oosterhof, advocaat te Oosterbeek, en Th.O.M. Dieben, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in het cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Artikel 421 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. De wet bevat geen regeling ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appelrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld. In de strafzaak tegen de verdachte is geen cassatieberoep ingesteld door de verdachte of door het openbaar ministerie. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de benadeelde partij niet in behandeling kan nemen. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1277.)

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 augustus 2020.