ECLI:NL:HR:2020:1321

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
19/00941
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep benadeelde partij in strafzaak poging doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van poging tot doodslag en was geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarvan het hof een deel had toegewezen en het overige niet-ontvankelijk had verklaard. De benadeelde partij heeft cassatie ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat artikel 421 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg, mits noch de verdachte noch het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. Echter, de wet bevat geen regeling voor het instellen van cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appelrechter niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen, en er geen cassatieberoep is ingesteld door de verdachte of het openbaar ministerie. In deze zaak was er geen cassatieberoep ingesteld door de verdachte of het openbaar ministerie, wat leidde tot de conclusie dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de benadeelde partij niet in behandeling kon nemen.

De Hoge Raad heeft de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt de beperkingen van de mogelijkheden voor benadeelde partijen om in cassatie te gaan, vooral wanneer er geen beroep is ingesteld door de verdachte of het openbaar ministerie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00941
Datum25 augustus 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2018, nummer 23/003561-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.De uitspraak van het hof

Het hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde ‘poging tot doodslag’ ontslagen van alle rechtsvervolging en de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gelast voor de termijn van een jaar. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

2.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de benadeelde partij [benadeelde partij]. Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep beperkt tot de gedeeltelijke afwijzing van de vordering tot schadevergoeding. Namens deze heeft C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in het beroep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Artikel 421 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. De wet bevat geen regeling ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appelrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld. In de strafzaak tegen de verdachte is geen cassatieberoep ingesteld door de verdachte of door het openbaar ministerie. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de benadeelde partij niet in behandeling kan nemen. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1277.)

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 augustus 2020.