Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, omdat de burgemeester niet bevoegd zou zijn geweest om deze maatregel te nemen. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep van betrokkene, die in eerste instantie door de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel had gekregen. Betrokkene stelt dat de burgemeester van Rotterdam onbevoegd was, omdat hij zich op het moment van de crisismaatregel in Capelle aan den IJssel bevond. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat betrokkene in Rotterdam was opgenomen met psychotisch gedrag en de burgemeester van Rotterdam bevoegd was om de crisismaatregel te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel zelf van belang is, maar alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de beslissing van de rechtbank.