ECLI:NL:HR:2020:1314

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
20/01416
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester bij crisismaatregel en ontvankelijkheid officier van justitie

In deze zaak gaat het om de vraag of de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, omdat de burgemeester niet bevoegd zou zijn geweest om deze maatregel te nemen. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep van betrokkene, die in eerste instantie door de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel had gekregen. Betrokkene stelt dat de burgemeester van Rotterdam onbevoegd was, omdat hij zich op het moment van de crisismaatregel in Capelle aan den IJssel bevond. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat betrokkene in Rotterdam was opgenomen met psychotisch gedrag en de burgemeester van Rotterdam bevoegd was om de crisismaatregel te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel zelf van belang is, maar alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01416
Datum17 juli 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/590327/FA RK 20-466 van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak is aan de orde of een gebrek in de crisismaatregel als bedoeld in art. 7:1 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in een daaropvolgend verzoek voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in art. 7:7 lid 1 Wvggz.
2.2
Op 26 januari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam op grond van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene, die zijn woonplaats had in [woonplaats], bevond zich op dat moment in Capelle aan den IJssel.
2.3
Op 27 januari 2020 heeft de officier van justitie op grond van art. 7:7 lid 1 Wvggz de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen.
2.4
Bij mondelinge beschikking van 29 januari 2020, die schriftelijk is uitgewerkt op 6 februari 2020, heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 19 februari 2020. Blijkens de bestreden beschikking is namens betrokkene het volgende verweer gevoerd:
“2.1.2 De advocaat van betrokkene voert primair ter zitting aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 7:1 Wvggz omdat de crisismaatregel door een onbevoegde burgemeester, te weten de burgemeester van Rotterdam, is afgegeven. De advocaat stelt dat uit de beschikking van de burgemeester van de gemeente Rotterdam van 26 januari 2020 blijkt dat betrokkene zich bevond aan de Slotlaan te Capelle aan den IJssel, waar hij volgens de medische verklaring ook is beoordeeld. Nu een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel niet kan volgen op een onbevoegd afgegeven crisismaatregel, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de advocaat.”
De rechtbank heeft dat verweer verworpen op de grond dat betrokkene in Rotterdam is opgenomen met psychotisch gedrag en tevens in [woonplaats] woont, en dat het overbrengen van betrokkene naar Capelle aan den IJssel een onderdeel was van de bevoegdheid van de burgemeester van Rotterdam.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Als grondslag voor deze niet-ontvankelijkheid voert het middel aan dat de burgemeester van Rotterdam niet bevoegd was een crisismaatregel te nemen ten aanzien van betrokkene, nu betrokkene zich in Capelle aan den IJssel bevond.
3.2
Bij de beoordeling van een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel dient blijkens de wetsgeschiedenis niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel, maar alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg te worden onderzocht. [1] Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel heeft de wetgever in art. 7:6 Wvggz de mogelijkheid van beroep bij de rechtbank in het leven geroepen. Of de burgemeester van Rotterdam al dan niet bevoegd was tot het nemen van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene is daarom niet van belang voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
17 juli 2020.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 27-28.