ECLI:NL:HR:2020:1292
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over boetebeschikkingen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 november 2019, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag heeft behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen boetebeschikkingen die waren opgelegd bij navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2011.
Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd met een verweerschrift. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het middel niet tot vernietiging leidde, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.