In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat H.J.W. Alt, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019. De eisers, die niet verder zijn geïdentificeerd in het document, hebben hun beroep ingesteld tegen de verweerder, die in Spanje woont en niet is verschenen in de procedure. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eisers over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering behoeft, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep van de eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 17 juli 2020 en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak. De zaak betreft onder andere de aansprakelijkheid van een beleggingsadviseur en de vraag of er sprake is van onrechtmatige daad en schade, evenals het causale verband tussen de handelingen van de adviseur en de geleden schade. De relevante wetgeving die in deze zaak aan de orde komt, betreft onder andere artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht, dat handelt over het handelen zonder vergunning.