ECLI:NL:HR:2020:1259

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
20/00166
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, een persoon woonachtig in Duitsland. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 december 2019, die op haar beurt een verzet tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2019 behandelde. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen, wat van belang is voor de ontvankelijkheid van het beroep.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 25 maart 2020 per aangetekende brief geïnformeerd over de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 29 april 2020 belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 7 mei 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat zij niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00166
Datum10 juli 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Duitsland (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 december 2019, nr. 19/3503 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 18 oktober 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 25 maart 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 29 april 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 7 mei 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.