ECLI:NL:HR:2020:1186
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 19 november 2018 werd behandeld. De griffier van de Rechtbank had op 24 september 2019 een afschrift van de uitspraak op verzet aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 10 februari 2020 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, maar de door belanghebbende aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om de overschrijding van de termijn te rechtvaardigen. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.