In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij betrokken juridische concepten. De belanghebbende, aangeduid als [X2] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2019. Deze uitspraak betrof de navorderingsaanslagen die de Inspecteur had opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014, na het niet beantwoorden van vragen door de belanghebbende over zijn aangiften. De Hoge Raad oordeelde dat het niet reageren op vragen van de Inspecteur kan worden aangemerkt als een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat het uitblijven van een antwoord op de vragen van de Inspecteur het vermoeden wekt dat de belanghebbende niet in staat is om de in zijn aangiften opgenomen aftrekposten te onderbouwen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.