Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 juni 2018 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte was betrokken bij een ramkraak op een winkel met dure kleding, wat valt onder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, en daarnaast was er een beschuldiging van mishandeling, onder artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden werkzaam in Rotterdam. Ook de benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat J.H. van der Wouden, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 4 februari 2020.