ECLI:NL:HR:2020:1147

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
18/02843
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslagen omzetbelasting en instandhoudingskosten onroerende zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X3] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2011 en 2012. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2018, waartegen het beroep in cassatie was ingesteld, had betrekking op deze naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente, alsook een boetebeschikking die was opgelegd over het jaar 2012.

De Hoge Raad oordeelde dat middel I slaagde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2020:1045) en dat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit betekende dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat er een verwijzing moest volgen. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening werd gehouden met de samenhang van deze zaak met andere zaken.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris opgedragen om het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand aan belanghebbende te vergoeden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, met E.N. Punt als voorzitter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/02843
Datum26 juni 2020
ARREST
in de zaak van
[X3] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2018, nrs. 16/00915 en 16/00916, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/2730 en AWB 15/2731) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2011 en 2012 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente, en de aan belanghebbende bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012 gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Middel I slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/02840, ECLI:NL:HR:2020:1045.
2.2
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.3
Uit hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 18/02840, 18/02841 en 18/02843 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 508, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een derde van € 1.050, derhalve € 350 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.