In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetes zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 2011 en 2012, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst heeft geoordeeld dat de voorbelasting niet kan worden afgetrokken omdat het monumentenpand niet voor belaste prestaties werd gebruikt. De rechtbank heeft de boetebeschikkingen verminderd, maar de naheffingsaanslagen in stand gelaten.
Belanghebbende stelt dat de voorbelasting op de kosten van het monumentenpand tijdens leegstand aftrekbaar is, en dat er vanaf april 2012 sprake is van belaste verhuur aan [D] B.V. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het pand daadwerkelijk belast is verhuurd en dat er geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Het Hof verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad, die benadrukt dat voor aftrek van voorbelasting een voornemen tot belaste verhuur moet bestaan, ondersteund door objectieve gegevens.
Het Hof vernietigt de vergrijpboete voor het tijdvak 2011, maar vermindert de boete voor 2012 tot € 621. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.502. De uitspraak is gedaan op 23 mei 2018 door een meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.