ECLI:NL:HR:2020:1146

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
18/02841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrek van omzetbelasting bij leegstand van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X2] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het jaar 2012, die was opgelegd aan belanghebbende, en de daarbij opgelegde belastingrente. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2018, waartegen het beroep in cassatie was ingesteld, had betrekking op meerdere naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen over de jaren 2008 tot en met 2011. De Hoge Raad oordeelde dat het middel I slaagde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2020:1045) en dat de aftrek van omzetbelasting ter zake van instandhoudingskosten ook geldt voor kosten van diensten die verband houden met het zoeken naar een nieuwe huurder voor een leegstaand pand. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de naheffingsaanslag over het jaar 2012 vernietigd en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van de aftrek van omzetbelasting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/02841
Datum26 juni 2020
ARREST
in de zaak van
[X2] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2018, nrs. 16/00895 tot en met 16/00899, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/2712, AWB 15/2713 en AWB 15/2756 tot en met AWB 15/2758) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij opgelegde beschikking inzake belastingrente, en de aan belanghebbende bij de naheffingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2011 gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Middel I slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/02840, ECLI:NL:HR:2020:1045. Hetgeen in dat arrest over de aftrek van omzetbelasting ter zake van de instandhoudingskosten is geoordeeld, geldt evenzeer voor de omzetbelasting ter zake van de kosten van diensten die verband houden met het zoeken naar een nieuwe huurder voor een leegstaand pand.
2.2
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.3.1
Uit hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
2.3.2
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat op voorhand in redelijkheid niet kon worden uitgesloten dat, nadat een huurder was gevonden, gekozen zou worden voor belaste verhuur. Dit brengt mee dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de omzetbelasting ter zake van de kosten van diensten die verband houden met het zoeken naar een nieuwe huurder. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag over het jaar 2012 moet worden vernietigd.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 18/02840, 18/02841 en 18/02843 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur maar uitsluitend voor zover deze de naheffingsaanslag over het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente betreffen,
- vernietigt de naheffingsaanslag over het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 508, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een derde van € 1.050, derhalve € 350 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.