In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], Aruba, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 6 juni 2018, nr. AUA2017H00093. Dit beroep betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, met nummers AUA201200013 tot en met AUA201200018, die betrekking heeft op de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting, de premies ingevolge de AOV/AWW en de premies ingevolge de AZV voor het jaar 2005.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.