Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van de vrijspraak van de moeder van een 8 maanden oude baby, die in 2010 overleed als gevolg van geweld. De moeder was vrijgesproken van medeplegen van gekwalificeerde mishandeling, het in hulpeloze toestand laten van de baby en het door schuld veroorzaken van de dood of zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van het openbaar ministerie beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, omdat de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de vrijspraak van de moeder en onderstreept de beperkte toetsingsruimte die de Hoge Raad heeft in cassatiezaken.