ECLI:NL:HR:2020:1111
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastbare inkomsten uit eigen woning en correctie bij fiscale partners
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastbare inkomsten uit eigen woning van fiscale partners. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 augustus 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij de Inspecteur de aftrekbare rente op een lening voor de eigen woning had gecorrigeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de aangifte van belanghebbende te corrigeren. De belanghebbende en zijn partner hadden in hun aangiften het negatieve belastbare inkomen uit eigen woning verdeeld, maar de Inspecteur had het rentepercentage als onzakelijk bestempeld en de aftrekbare rente beperkt. Het Hof had geoordeeld dat de aanslag van belanghebbende zelfstandig vastgesteld kon worden, zonder dat hij rechten kon ontlenen aan de aanslag van zijn partner.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en stelde dat de hoogte van de belastbare inkomsten uit eigen woning niet uitsluitend kan worden vastgesteld op basis van de aanslag van de partner. De relevante wetgeving, artikel 2.17 van de Wet IB 2001, stelt dat de belastbare inkomsten uit eigen woning als een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel worden beschouwd, waarbij de belastingplichtige en zijn partner zelf de verdeling bij aangifte kunnen kiezen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.