ECLI:NL:HR:2020:1109
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en het beleid van de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een belastingplichtige, had tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2014 en 2015 beroep in cassatie ingesteld. De navorderingsaanslagen waren opgelegd door de Inspecteur na herziening van de aangiften van de belanghebbende, waarbij specifieke zorgkosten in aftrek waren gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, die vervolgens waren verminderd tot bedragen onder de € 450.
De Hoge Raad oordeelde dat het beleid van de Belastingdienst, dat stelt dat navorderingsaanslagen tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet moeten worden opgelegd, ook van toepassing is wanneer een navorderingsaanslag door middel van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot dat bedrag. Het Hof had eerder geoordeeld dat de navorderingsaanslagen niet vernietigd hoefden te worden, omdat de goedkeuring van de Belastingdienst niet zo ver strekte. De Hoge Raad verwierp dit oordeel en oordeelde dat de navorderingsaanslagen vernietigd moesten worden, omdat deze uiteindelijk onder de grens van € 450 waren gekomen.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad over de proceskostenvergoeding. Het Hof had een te laag tarief gehanteerd voor de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad stelde vast dat het tarief per punt voor beroep en hoger beroep in 2019 was verhoogd en dat het Hof dit niet had toegepast. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van de gedingen voor het Hof en de Rechtbank. Het arrest is openbaar uitgesproken en de belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.