Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
23 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 4 februari 2019 is gewezen. De verdachte, geboren in 1957, is beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan en opdracht geven tot het door een rechtspersoon begaan van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 341 (oud) jo. 51 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld die zijn ingediend door de advocaat van de verdachte, M.J.N. Vermeij. De advocaat-generaal, B.F. Keulen, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 23 juni 2020 het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.