Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het openbaar ministerie had cassatie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om het beslag op een geldbedrag van € 144.430, (reis)bescheiden en twee telefoons op te heffen. De klager, die vanuit Paramaribo op Schiphol was aangekomen, werd verdacht van witwassen. De rechtbank had geoordeeld dat het strafvorderlijk belang van de waarheidsvinding zich niet langer verzette tegen de opheffing van het beslag. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet begrijpelijk was en dat de rechtbank haar beslissing onvoldoende had gemotiveerd. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat het strafrechtelijk onderzoek nog niet was afgerond en dat de inhoud van de telefoons relevant was voor de verificatie van de verklaring van de klager over de legale herkomst van het geld. De klager had geen antwoord gegeven op vragen van de financieel rechercheur over de aankoop van het winnende staatslot, wat ook een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak.